De Boeddhistische Bijbel

 

 

Korte Inleiding :

Dit heilige geschrift komt uit de Vuh, het eerste grote deel van de Tweede Bijbel. Het is een klein geschrift in het Perik deel. De Boeddhistische bijbel is een heilig geschrift van groot belang, omdat het over de samensmelting van de religies gaat. Er wordt een grote brug gebouwd tussen het boeddhisme en het egyptisme, vermengd met de rijke mythologie van de Vuh. In die zin is het een zeer prozaïsch en poëtisch geschrift met duistere raadselen, en heeft het zo een hoge cryptografische graad.

 

 

Inhoudsopgave :

 

Jakeelsh

Ra-Boeddha

Namaboe

Kikkerkoning

Ova

Nachtdans

Gouden Soetra

 

 

 

 

 

 

 

 

Jakeelsh

 

1.

 

Het Roze Schip

 

1. Paarse kappen hebben zij op, om de verduistering uit te beelden. De steen van verduistering ligt in de kast, naast de steen van de verleging. Zij hebben gestreden tegen de verlichting. Ook hebben zij de witte steen van slavernij verkregen, en de blauwe steen van gebondenheid. Zo is de steen van verleging geel, en de steen van verduistering rood. Want alleen het rode leidt tot verduistering, en dan zal de slaap komen, het paarse. Ziet zij is ook de paarse ruiter op het paarse paard van het vijfde zegel.

2. Paarse kappen hebben zij op. Ik kom van ver. U heeft mijn stralen verkeerd uitgelegd. Deze waren in de wind vervormd. Maar nu ben ik gekomen. Ik heb de draak der lichten verslagen. Zo kon ik komen tot de verduistering en de verleging. Ik ben ledig geworden, en heb hierin de heilige gebondenheid gevonden, tot Wadjet, zij die de Butu is, de moeder Boeto en Boeddha.

3. Mijn naam is niet licht, maar duisternis, waarin ik kon onthechten. Ik ben de Amitabha Boeddha. Mijn naam is leven door duisternis. Ik ben tot het nachtzicht gekomen, en hierin heb ik Haar gezien. Mijn Boeddha brandde af, totdat de Butu overbleef. Ik betaalde belasting en deed boete tot herstel. Zo zweerde ik de valse Boeddha af. Ik leidt dan tot het westelijke paradijs. Ik breng u tot slaap.

4. Rust in mij. Leg uw ogen in mij ten ruste. Ik ben de Amitabha Boeddha, de Amon-Tabysian, werkende voor de Wadjet. In het roze schip leidt ik u voort.

 

2.

 

Wadjet-Osiris

 

  1. Ik droom. U droomt. Zo zijn wij allen in een droom, aan elkaar verbonden door de slaap.

  2. Ik ben de Wadjet-Osiris die u leidt tot de dromenboom, waar we allen elkaar ontmoeten en samensmelten, tot een grote mix.

  3. Ik ben de Wadjet-Osiris, de boom van uw heil, de staf van Aton.

  4. Zo zijn wij allen in een droomboot. Wij varen op dezelfde golven, en die weerspiegelen de dromen, en weerspiegelen het verleden, waarin wij visioenen zien, waarin wij veranderingen zien.

  5. Ik ben de grote Wadjet-Osiris, als de dodenboot, waarin gij allen vaart, tot de eeuwigheden waarin alles zichtbaar wordt, en waarin alles begrepen wordt.

  6. Ik leidt u door de duisternissen heen en de grote chaos.

 

3.

 

De Afdaling van Eva

 

  1. Het samensmelten van de religies is begonnen.

  2. Zij werden allen op de droomboot meegenomen.

  3. Zie, het samensmelten is begonnen. Zie, de dromenboom spreekt.

  4. Eva vluchtte door het woud tot het westerse paradijs.

  5. Hier vond zij een ring, een boze ring die zij moest verslaan. Ja, het stak haar, en wilde haar niet meer loslaten, en zij viel in een giftige slaap.

  6. Zo kwam zij door dromen en nachtmerries dieper in het westelijke paradijs, vechtende tegen de illusies, en zij overwon.

  7. Nu rijdt zij dan op het paard der nachtmerries, en gebruikt zijn gif in de jacht.

  8. Dromen namen haar mee over de rivieren. Zij daalde af in het westelijke paradijs.

  9. Zo is zij als een dromenkoningin, als een ballerina, werpende haar speer.

  10. Een groot amazone is zij, als de amazone-koningin, opperhoofd over velen. Bruin is haar huid, donker is zij, door de duisternis bemint.

  11. Door de moeder is zij bemint. Zij is binnengenomen, en zij hebben haar niet verworpen.

  12. Zij kreeg een kamer en een tuin, een lach en een schreeuw. Een grote heldin is zij.

  13. In de tuinen groeit haar lach, tot spot groeit zij uit. Zij heeft de mannelijke onderdrukking overwonnen.

  14. Hun schedels heeft zij op haar palen gestoken, hun bloed aan de hyena's gevoerd. Beschermd is zij door haar hyena's. Zij hebben haar meegenomen over vele bruggen.

  15. Zij kwam tot het westelijke paradijs, over zeeen van ijs, waar zij bijna stierf.

  16. Een gevangene van kou was zij, een gevangene van de stad.

  17. Ja, een misbruikte vrouw was zij, vol angst en woede.

  18. Depressiviteit was haar gezel, en verwarring haar meester.

  19. Door vele woestijnen ging zij, en had gevechten met vele poortwachters. Zij gebruikte haar mes en speer, en hyena's waren aan haar zijde. Ja, zij hadden haar opgezocht. Zij verlieten haar niet. Zij braken haar gevangenis-deuren open.

  20. Zij namen haar mee door zee en land. Zij lieten niet los wanneer zij een vijand hadden gebeten. Nooit zouden zij loslaten. Hun kaken braken botten. Ja, beender-eters zijn zij.

  21. Hebt gij die bottenbrekers gezien ? Zij breken zelfs de schedels met hun kaken. Zij zijn op weg naar de grote stad.

  22. In de naam van Eva zetten zij velen vrij. De moeder heeft hen gezonden. Zij leiden moederlozen tot de grote wildernis. Ja, het westelijke paradijs roept hen.

 

4.

 

Suriname

 

  1. Vairocana de Grote, weet gij dan niet wat dit betekent ? Wai-Ra-Kana, de veranderende, piercende tijdschijf, het grote wiel.

  2. Hij straalt blauw aan de hemel, als een reusachtig monster. Hebt gij het gezien ? Hij is de grote Vairocana, tot Ra gekomen, de grote tijdschijf, waarin alles geordend is. Ja, chaos heeft hij gesticht, in een grote wildernis, maar nu is de schepping tot orde en rust gekomen, om zo de eeuwigheden te tonen.

  3. Hebt gij dan niet lief, de grote Vairocana, de exotische ? Hij was dan geroofd uit de wildernissen van Suriname, in het hoge amazone gebied, in het Noorden.

  4. Hebt gij dan niet gezien hoe zij hem stalen ? Hebt gij dan niet gezien waar zij hem naartoe namen ?

  5. Zo is hij dan de Wai-Rapa-Kana, hij die piercet. Hij die de tijd inbrengt en laat draaien. Hij is de Wai-Ra'a-Kana, werkende voor Wadjet, voor de grote Butu-moeder.

  6. Roof hem maar uit Suriname. Het zal u spijten, want de wraak van de Grote Butu Moeder zal over u zijn. Ja, de Moeder Boeddha zal zich tegen u keren, want gij hebt over haar gelogen.

  7. Grote dingen hebt gij tegen haar gedaan, en een grote wolk is opgegaan, maar de cobra zal u slaan.

  8. Hyena's zullen u wegslepen om uw zonden.

5.

 

De Buffeljager

 

  1. Hebt gij niet gezien hoe de Grote Boeddha Moeder afrekende met het monster ?

  2. Ook zij werd gestolen uit Suriname. Zij is de Grote Butu Moeder, de belaster en tuchtigende.

  3. Hebt daarom de tucht lief, opdat gij uw moeder niet verwerpt.

  4. Sebek zwemt over de nijl, langs het riet, langs de landen van Egypte. Zijn rug is opgestoken, klaar om aan te vallen, hen die de moeder verachten.

  5. Zij die haar verworpen hebben zijn zijn vijand. Mededogen zal hij met hen niet hebben.

  6. Zijn rug is opgestoken, opgetrokken, klaar om aan te vallen, hen die de moeder hebben verworpen.

  7. Zij hebben mannelijke goden gemaakt, om zo de moeder te temmen. Maar zij strijden tegen een wilde.

  8. In het riet wacht Sebek, totdat zij langskomen, en dan snelt hij toe. Ja, veel eten zal hij op die dag.

  9. Ratnasambhava, hij die geboren is uit de juweel, uit de steen, de rots, ja, hij is Mitra, de buffeljager, om zo de mannelijke suprematie leugen te verbreken, waarvan de buffeldemoon het symbool is. Boze geesten verjaagd hij, maar waarom zou hij dit kunnen doen zonder zelf te hongeren en te vasten ?

  10. Hij is Rapuki-Sambo-Hava, hij die uit een indiaan geboren is, hij wiens borst is gepiercet, door Eva, die Adam's borst piercete door het symbool van de slang.

  11. Heilig zijn deze woorden. Zo is de buffeljager de hongerende, die vecht tegen zijn eigen vlees. Jaag dan op uw eigen vlees, uw eigen valse natuur, ja, een boze, trotse natuur, eerzuchtig en machtslustig.

  12. Deze natuur vreest de mens, omdat hij de mens wil behagen. Mensenvrees als mensenbehagenis heeft dan geen deel in de boot van Wadjet, en zie, Sebek zal die mens verslinden.

  13. Juda-Aser is dan de hongerende buffeljager. Ja, lang heeft hij gevast voor deze jacht, om zo zijn valse mannenvlees te doorspietsen.

 

 

Ra-Boeddha

 

1.

 

Sebek

 

  1. Sebek, de trotse. Hij is in het riet, klaar om toe te slaan. Hij sluipt door het riet, op zoek naar prooi. Zijn prooi ziet hem niet komen. Wadjet heeft zijn prooi verblind.

  2. Tot de stad van Boeddha gaat hij, want zij hebben hem verkeerd voorgesteld. Hij komt om het zegel te verbreken.

  3. Al hun goden vermorzeld hij.

  4. Sebek is op weg naar de grote stad, om te herscheppen.

  5. Sebek komt om te plunderen. Hij is de grote plunderaar.

  6. Kijk dan naar de grote stad, naar haar hoge gebouwen en haar punten. Kijk hoe zij door de lucht steken. Weet dan dat Sebek tot haar zal komen om haar te oordelen. Ja, hij zal haar naakt maken en haar verslinden, en niemand zal met haar rekenen.

  7. Zo schuift hij door het riet om te komen tot die grote stad.

  8. Onderweg komt hij veel prooi tegen die hij ook verslindt. Ja, op jacht is hij.

  9. Zo is dan Sebek als een teken onder de hemelen gegeven dat het einde nabij is.

  10. Met zijn buik schuift hij door de modder om zich te vervuilen, als een goede camouflage. Zijn prooi merkt hem niet op. Van achteren overmeestert hij hen.

  11. Ja, de zegen van Buto is over hem.

  12. Kijk hoe hij met zijn poten toeslaat en hen grijpt tussen zijn enorme kaken. Nee, mededogen zal hij niet hebben. Het heeft al te lang geduurd.

  13. Zo trekt hij zijn prooi de rivier in, en zal niet met hen rekenen.

  14. Een groot oordeel is gekomen tot de grote stad en haar aanhangers. En ook hen die van de wildernis zijn zijn voor hem niet veilig. Wadjet is dan op oorlogspad, en heeft haar krokodil voor haar uitgezonden.

 

 

2.

 

  1. Akshobhya is dan Aker-Sebek, die in het Surinaamse oerwoud Kra-Sabi is, en Kra-Sabana, die het kennen van de Moeder is, en van de eeuwige jachtvelden. Zij is het kennen van de verstotings-theologie.

  2. Zij zal de valse Boeddha-beelden kapotslaan. Zwaar tuchtigen zal zij een ieder die verkeerd met deze beelden omgaat.

  3. Zij is dan de Moeder Gnosis, maar gij zult de valse Akshobhya boeddha moeten verslaan, de boze geest Elza de krokodillen-mens met het mes.

  4. Laat haar u dan niet doen afdwalen.

  5. Versla dan de valse krokodil, opdat Sebek u niet zal verslinden.

  6. Gij zult de valse krokodil, Elza, dan moeten doden om tot de Moeder Gnosis te komen, en om te ontkomen aan de wraak van Sebek.

 

3.

 

De Ra-Ebrig Brug

 

  1. Over de Ra-Ebrig brug zijn de Egyptische goden en godinnen tot het boeddhisme gekomen om Boeddha's te worden. Geb-Boeddha staat aan de kant van de weg, liftende, en heenwijzende tot een groot vuur.

  2. Ja, daar in de stad, daar hangt hij. Hij hangt daar nog steeds, terwijl niemand luisterde. Daarom brandt de grote stad nu.

  3. In zijn tempel zit hij op een hoge troon. Als een zwaardvechter is hij.

  4. Daag hem dan niet uit in de ring, want het zal u bezuren.

  5. Een groot zwaardvechter is hij, Geb-Boeddha. Aan de kant van de weg staat hij, op weg naar ijsvlaktes. Van de natuur houdt hij. Het is koud, en hij vecht.

  6. Ja, zeven lange dagen heeft hij gevochten om Sebek vrij te zetten. Nu is dan Sebek-Boeddha gekomen, heersende over de kisten. Heersende over de grafkisten en de urnen, schatten van het verleden.

  7. Sebek-Boeddha zit op zijn troon, om toe te slaan. Samen hadden zij Shu bevrijdt en Nut. Nu is dan Nut-Boeddha in haar tempel, om de grote Nun-Boeddha vrij te zetten. Hij was in diepe gevangenschap, maar nu zijn zijn deuren opengebroken.

  8. Komt dan tot zijn poorten, en daagt hem niet uit in de ring, want het zal u bezuren.

  9. Nu-Boeddha zit op haar troon. Van hier stroomt de genezing. Tot Osiris-Boeddha stroomt het, en hij gebruikt het om de doden te oordelen. Ja, Nut-Boeddha is zijn moeder, en Geb-Boeddha zijn vader. En zijn hond, Anubis-Boeddha, helpt hem.

  10. Zij draaien rond als een machine. Want er is veel werk te doen. Ook Thoth-Boeddha zit hoog op zijn troon, als een ibis. Hij bewaakt de archieven. Daag hem niet uit in een gevecht, want het zal u berouwen. Ook zal het u bezuren.

  11. Maat-Boeddha is met hem, om de wet voor te houden. Allen worden zij getest aan haar veer.

  12. Zij is de grote struisvogel, hoog in Virgo is zij gekomen, waar zij de scepter zwaait.

  13. Geb-Boeddha is op reis naar haar, om zo samen met haar Ra-Boeddha vrij te zetten, die in de dieptes van de onderwereld, in diepe putten opgesloten zit. Ook Shu-Boeddha zal helpen, om zo poorten voor hem te openen.

  14. Zo is er dan grote rijkdom in de onderwereld, bewaakt door de Boeddha's van Egypte.

  15. Oh, gezegende brug Ra-

  16. Ebrig, gij hebt heil gebracht. Ja, grote zegen hebt gij gezonden.

 

4.

 

Hathor-Boeddha op de Boot

 

  1. Hathor-Boeddha op de boot, om betekenissen te veranderen, te verdiepen. Haar pen graveert in het verleden. Zij verandert de liederen. Oh, Hathor-Boeddha, geprezen zij u, om uw heerlijkheid.

  2. Hathor-Boeddha, zwemmende langs haar boot met Sebek-Boeddha. Een monster is hij in het vergieten van bloed, het bloed van de vijand, en van de onoplettenden.

  3. Nee, mededogen kent hij niet wanneer een vreemde hem benadert. Zij die Hathor-Boeddha niet kennen zijn verworpen.

  4. Langs haar boten zwemt hij, om indringers neer te halen. Tot de diepte trekt hij hen, en sleept hen dan naar de oceanen. Naar zeeen van bloed zal hij hen slepen, tot een tragisch lot. Rovers komen niet ver. Piraten hebben geen succes. Zwaar betalen zullen zij.

  5. Hathor-Boeddha is op haar boot. Zij kijkt vooruit en ziet de wildernissen langs de kanten van haar rivier. Veel vissen zwemmen in haar rivier, op weg naar de gelukzalige zon der eeuwigheid.

  6. Oh, komt dan tot de stad van Aton-Boeddha, die gouden stad, waar wezen onderdak vinden.

  7. Oh, komt dan tot de stad van Aton-Boeddha, waar naar armen geluisterd wordt.

  8. Hathor-Boeddha zij geprezen. Zij is een grote brug tot Aton-Boeddha en tot Bastet-Boeddha. Het oog van Ra-Boeddha is zij. Zij zal haar vader genezen.

  9. Hathor-Boeddha is op haar boot. Ook Horus-Boeddha en Geb-Boeddha zijn met haar, om met de grote Maat-Boeddha sleutel Ra-Boeddha te redden. Diep in de onderwereld zit hij opgesloten.

  10. Bastet-Boeddha roept hen van ver, om hen te leiden, tot de grote stad van Aton-Boeddha.

  11. Oh, grote stad van Aton-Boeddha, oh stad van velen, stad van harten. Gij bent de uitverkorene. Gij bent de rode zon, de rode bal. Over de zee dreef gij, waar niemand u kon bereiken. Allen moesten zij u vaarwel zeggen, maar nu bent gij in de rode morgenstond weer opgekomen. Oh, rode zon, oh zon van het bloed van de vijand.

  12. Zeg uw vijand vaarwel, en zegent uw vijanden.

 

5.

 

 

 

  1. Hebt gij de tempel van Ra-Boeddha gezien ? Hij staat daar met een zwaard, om de levenden en de doden te oordelen, om te transformeren en betekenissen te veranderen, en om cryptische betekenissen te doen verschijnen. Ja, hij zal het verleden veranderen, en dit zal uw toekomst zijn.

  2. Alles is al gebeurd in het verleden, en opgetekend in de tempel van Ra-Boeddha. Hij is het immer-veranderende geheugen.

  3. Door uw geheugen zult gij leven en veranderen. Door uw geheugen zult gij zijn tempel vinden. Vanuit diepe putten kwam hij opzetten.

  4. Zo is dan uw geheugen de schat van uw leven. Het geheugen spreekt, verandert en geneest. Zo zult gij een diepe en eeuwige genezing vinden.

  5. Een levend geheugen is wat ik u geef. Zij opent poorten en sluit deuren. Ik heb mijn oog, Hathor-Boeddha, tot u gezonden, om u te leiden over haar rivieren tot mijn stad. Ik ben Ra-Boeddha.

  6. Kom tot mijn wit-gouden stad door uw geheugen.

 

 

 

Namaboe

 

1.

 

  1. Geb-Boeddha, langs de weg, waar de wolfsmuggen zijn. Zij zijn op weg naar de grote stad.

  2. Zij brengen een nieuwe belasting, gestreepte stokken die zij ergens insteken.

  3. Geb-Boeddha is op weg naar zijn tempel, na de jacht.

  4. Hij grijpt een wagen, en zet zijn jacht voort totdat hij in zijn tempel is, in de grote stad.

  5. Een wildernis zal het worden. Zijn haren zijn groen, en hij blaast stoom.

  6. Dan zinkt hij in de bosvijver om in een vis te veranderen. Zo zal hij zijn de gehele nacht, totdat het morgen is. De hele stad brandt in de nacht.

  7. De morgenstond is de wildernis, een nieuwe natuur.

  8. Tot haar wezen komen wij, de grote Namaboe.

  9. Haar haren reiken tot aan de rivier.

  10. Hier groeien de rozen en bouwen hun huizen. Over de zeeen hangen ze. Niets is te groot voor hen.

  11. Deze wegen leiden naar de wildernis, waar alles bloeit.

  12. De wolfsmuggen staan langs de kant van de weg om gestreepte stokken in de wagens te steken, om hen af te tappen voor belasting.

  13. Zij zijn werkers van Geb-Boeddha.

  14. Zij breken de wetten en veranderen hen. Zij zijn de koningen over de zeeen.

  15. Zij kunnen niet uit de fuiken komen. Zij zijn zelf ook onderhevig aan belastingen.

  16. De wolfsmuggen paraderen daar als de prinsen van satire. Zij veranderen de betekenissen.

  17. Zij zijn het zelfreinigend vermogen van het geheugen.

  18. Zij paraderen daar met lange lansen, gestreepte stokken. Die steken zij in de wagens, en gaan dan met die wagens mee. Zij moeten naar de grote stad. Alles zal tot een wildernis worden.

  19. Onder een boom werd Geb-Boeddha verwekt, en hij groeit zelf ook als een boom. Tot de hoge huizen gaat hij.

  20. Tot de raven spreekt hij. Zij doen wat hij hen opdraagt. Zij brengen boodschappen tot de grote Nut-Boeddha.

  21. Warme vellen der vruchten omhullen hem. Zij voeren hem naar zachte wateren, waar hij slaapt, en tot de rozen komt. Komt tot de rozen, tot duizend duizelingen, en droom.

  22. Zo komt hij tot de stad van Bastet-Boeddha, waar de raadselen opgelost worden. Zij is als een warme deken over hem, terwijl de stad brandt in de nacht, en ten onder gaat in ijs. In de morgen is alles wildernis.

  23. Hij is op weg naar Neith-Boeddha, die hem de oorlog en de jacht leert.

  24. Dan neemt zij hem naar haar kamp. In de nacht is zij een stad.

  25. Oh, brandende stad, luister wanneer Geb-Boeddha tot u is gekomen, en wanneer hij gaat tot Neith-Boeddha. Leert van hen en wordt wijs.

  26. Oh, brandende stad, wanneer Geb-Boeddha tot de huizen komt, dan is dat als een brandende wind die de zeilen verbrandt. Gij zult allen zwemmen. Hij zal uw boten breken en tot de dieptes trekken. Ja, Geb-Boeddha is tot u gekomen.

  27. En na hem zal Sebek-Boeddha tot u komen, om zijn tempel in uw hart op te richten.

 

2.

 

  1. Tot de hoge woningen zullen zij komen, om hen te zuiveren door vuur. Ja, de zon zal in uw midden zijn, en uw ruiters op paarden verpletteren.

  2. Neith-Boeddha zal haar pijl op u richten, en alle knie zal voor haar buigen, en alle tong zal haar belijden.

  3. Alle ogen zullen op haar gericht zijn. Op een hoog paard zal zij zitten, en de volkeren leiden. Zij zal de levenden en doden oordelen.

  4. Haar ogen zullen zijn als stralen van vuur, en zij zal haar wet oprichten.

  5. Zij zal haar koninkrijk bouwen op de golven van de zee, en hen tot rust brengen. Ja, een koninkrijk van vrede zal zij bouwen. De aarde zal van haar zijn, en alles wat daarop is.

  6. Vijanden zal zij met elkaar verzoenen, en hen elkaar doen zegenen.

  7. Zij is de grote Neith-Boeddha. In de golven heeft zij haar woning.

  8. In geheimenissen en mysterieen leidt zij hen binnen.

  9. Tot de stad der ouden zal zij gaan, en de stad zal branden. Het jonge kind zal zij redden, en het brengen tot de wildernis, om het te verbergen in een parel.

  10. De woeste zee is zij. Vanuit haar water kwam de zon voort, als de waterlichten.

  11. Waterlichten in haar hand, zeeen van het rode. Zij brengt de zeep tot het hoofd, en zeept haar in.

  12. Zij deed Ra-Boeddha voortkomen, en de Sebek-Boeddha. Haar lichten bouwen een nieuwe aarde. Zij komen voort uit het water, als een waterige zon. Dan smeert zij haar lichaam in, om de rozen te ruiken.

  13. Zij komt tot de tuinen van het verleden, en raakt hen aan met gouden handen. Dan staat alles in brand, en de wildernis stroomt binnen. Alles is water, alles is visioen.

  14. Op het droge voedt zij haar kinderen op, en leert hen over de flessen. Zij staan daar zonder naam, maar zij geeft hen namen. Zij leert hen fluitspelen. Alle wonden zijn gaten.

  15. De fluit van Neith-Boeddha schiep alles. Zoveel wonden in een fluit. Nu kan zij hem bespelen. Leer de weg van de wonden, als de weg van fluitgaten, als de weg van muziek.

  16. De fluit van Neith-Boeddha, een geschenk aan hen die haar volgen. Zij troont op de schelp, op de octopus. Hier weeft zij haar namen tot een nieuwe taal. Zij is de redder van velen. Komt daarom tot haar, komt binnen in haar stad. Lees wat zij op de muren heeft geschreven. Haar platen vertellen een verhaal.

  17. Ik zag haar komen van ver, tot de wolfsmuggen, om hen haar wegen te leren.

  18. Ja, Geb-Boeddha nam zij aan als zoon, en leerde hem haar evangelie. Hij bouwde steden voor haar, die zij liet branden.

  19. Ren daarom, opdat de storm u zal opnemen tot de wildernis.

  20. In het vuur van Neith-Boeddha is een nieuwe taal.

  21. Met luipaarden komt zij in haar jachtwagens. Zij laten haar niet alleen. Over de wegen gaat zij, langs wolfmuggen, langs haar zoon, Geb-Boeddha. Ja, altijd zal hij voor haar buigen. Tot Osiris-Boeddha bracht zij hem, en tot Shu-Boeddha, tot hun scholen.

  22. Ook droeg zij hem op tot Thoth-Boeddha. Een nieuwe rozentuin was daar, mer een rozenwildernis, waar hij lang dwaalde. Hij zocht zijn weg tevergeefs, zodat zij hem moest opnemen. Ja, zij kwam hem tegemoet.

  23. Ren daarom tot haar, want zij zal u leiden. Zij zal u wijsheid en inzicht geven.

  24. Met Geb-Boeddha stond zij langs de weg, om met hem te liften. Zij waren op weg naar de stad van Bastet-Boeddha. Toen zij tot haar kwamen bedekte zij hen met warme dekens, en gaf hen rust. Zij sprak warme woorden van vrede en troost, en liefde was over hen.

 

 

3.

 

  1. Het huis van Bastet-Boeddha is groot. Zij herbergt velen, met haar zoon Anubis-Boeddha. Zij is het oog van Ra-Boeddha.

  2. Zo worden de parels gepeld in haar dieptes. De waterlichten komen hier uit voort, zoveel sluiers in haar tempels. Zo omhullen de hoofden van hen die tot haar naderen.

  3. Zij spreekt tot hen in echo's en raadselen.

  4. Haar lampen verlichten het huis, en haar lampen leiden het pad door de kelders.

  5. Haar kelders leiden tot de ondergrondse zeeen van Geb-Boeddha.

  6. Hier heeft zij haar schepen, en haar eilanden.

  7. Zij brengt veel geheimenissen met haar mee. Zij ondersteunt het konijnenkind.

 

 

4.

 

De Grote Verzoening

 

  1. De zwarte hond is door de glazen gebroken. Ik zag hem er zo doorheen rennen.

  2. Tot twee krokodillen in een bos rende hij. Ik heb dit eerder gezien.

  3. De Oosterse man sprak dat hij blij was dat ik was gekomen. Ik moest even een half uur op hem wachten.

  4. Hij nam mij mee naar een tuin, waar bijzondere vruchten groeiden.

  5. De man had twee krokodillen, en zei dat hij al een half uur op mij wachtte. Ik was in de war. Hier is waar de realiteiten kruizen.

  6. De zwarte hond was door de realiteiten gebroken en liet hen kruizen. Nu stroomt het sap van de bomen. Het trekt in onze hoofden. Het trekt als thee, als een weg tot de onderwereld.

  7. Veel moest ik er van drinken, maar nu zijn alle dingen beter. Geen dorre doodsbeenderen meer.

  8. En ik zag een open veld, en daarachter nog meer tuinen, met lange paden. Ik rende er op af. In de tuinen waren hallen met elkaar verbonden door gangen.

  9. Veel vrouwen waren hier. Zij maakten de rode strepen. De gangen zouden leiden tot een kleine stad.

  10. Deze stad was diep in het bos.

  11. Hebben zij hier doorgangen gemaakt ? Hebben zij hier de afscheiding overwonnen ?

  12. Ja, overwinnen zult gij de afscheiding. Gij zult de afscheiding moeten overwinnen. Bent gij dan van de grote afscheiding of van de verzoening ?

  13. Hoe zouden dingen kunnen leven als zij niet met elkaar verzoend worden ? Zijn het niet allemaal delen van elkaar ? Zonder de grote verzoening is er geen leven mogelijk. Tot deze verzoening werd de zwarte hond uitgezonden. Hij greep u in de nacht.

  14. Hij nam u mee tot verre plaatsen die waren vergeten.

  15. Hij nam u mee tot het theeveld en tot de kabouterboom. Hij nam u mee tot achter de velden, tot de grote oerwouden. Ja, de gangen waren eenzaam, en gij waart depressief en angstig. Maar zij brachten u tot de grote verzoening.

  16. Zo is dan de grote verzoening opgesteld tot het heiligen van uw zielen. Daartoe is de zwarte hond ter bewaking opgesteld.

 

 

5.

 

  1. De oude man nam u mee tot China, tot achter de velden, tot de tuinen en hun kleine steden. Allen zijn zij omringd door tuinen, totdat de zwarte hond hen ook grijpt.

  2. Ik breng je de boeddhistische droom diep in je hart, lang verstoten, lang onbegrepen.

  3. De zwarte hond bewaakte je. Je mocht er niet naar binnen, omdat het te gevaarlijk was.

  4. Een groot medicijn is de zwarte hond, als een medicijn-wiel.

  5. Gij moet dit medicijn leren kennen, en de angst overwinnen.

 

 

 

Kikkerkoning

 

1.

 

  1. Geb is in de insectische wereld de kikker koning. In triomf komt hij de stad binnen.

  2. Hij is de kikker-boeddha. Hij draagt en bewaakt de cyclussen.

  3. Naar de kikkerstad zijn zij op weg. Zij staan langs de weg.

  4. Een aureool is om hun hoofd. Zij bewaken de cyclussen.

  5. De profeten hebben humor en maken veel plezier. Zij zijn op weg naar het grote feest in kikkerstad.

  6. Hier wacht Geb, de kikkerkoning op hen.

  7. Zo zullen daar dan dwaze en wijze maagden zijn.

  8. Aan de kanten van de weg staan de profeten, en over de weg gaan de monikken met de paarse kappen. Op weg naar de kikkerstad zijn zij.

  9. Zij zijn allen van het vijfde zegel, om hen van de grote onderdrukking tot slaap te brengen.

  10. Dromen zullen zij geven in de nacht, waar de kikkerkoning op hen wacht.

  11. Ik word zo rustig van die stoeten monikken in paarse kappen. Zij komen met veel boeken en hebben de sleutels van de archieven.

  12. Tot diep in het bos gaan zij, tot het kasteel van de kikkerkoning.

 

2.

 

De Roze Zon

 

  1. In de eetzaal zitten zij, onder een grote klok. Allemaal hebben zij hun kamers in dit kasteel.

  2. Zij kennen de wegen tot de archieven, en dragen hiertoe de sleutels.

  3. Zoveel grotten zijn hier. Zij kennen de weg tot hen.

  4. Van hieruit wordt de zwarte hond uitgezonden, om kinderen te halen.

  5. Hij haalde mij ook. Daarom ben ik hier.

  6. De monniken met de paarse kappen hebben zich opgesteld rondom de paarse steen. Allen kijken ze erna hoe het glimt, en hoe het hun harten verlicht.

  7. Allen zijn zij om de paarse steen, de steen van slaap, om ze de roze lichten te vangen, de dromen. Zo is paars de heilige kleur van de slaap, en roze de heilige kleur van de droom. Komt dan tot de roze zon.

  8. Ik zal uw harten verlichten en u een geheimenis vertellen. Veracht de rugpiercings niet, want de ruggegraat is dan de verbinding tussen de slaap en de droom. Zo is de top van de ruggegraat de slaap, en de bodem van de ruggegraat is de droom, en de poort tot de dromen. Hierom hebt gij de rugpiercings nodig.

  9. En ik zal uw ruggegraten vrijzetten, en dit zal uw wapen zijn. Ja, een grote boog zal het zijn in uw handen, om tot slaap te wekken, en tot dromen.

  10. Leert daarom de ruggeboog te gebruiken. Ziet, zij is een machtige brug, en een groot geheimenis. Komt hiertoe tot de roze zon, en leef.

  11. Zo zal de roze zon een ieder binnennemen die haar boog draagt. Maar zij die het jagen niet leren zullen erdoor ten onder gaan.

  12. Aan de kanten van de wegen staat zij, om te liften. Velen zullen aan haar voorbij gaan en in het ravijn storten. Ja, de zee zal hen grijpen, de roze zee, en hen leiden tot de afgrond van vergetelheid.

  13. Waakt daarom. Wijst haar niet af, wanneer zij tot u roept, want zij is uw moeder.

  14. Zo zijn er dan velen die haar trachten na te bootsen. Zij staan op hun schepen om tot u te roepen, maar luister naar hen niet. Uw moeder staat aan de kanten van de weg. Zij is de roze zon, en zal u tot dromen leiden.

  15. Zo is dan de roze zon een groot geheimenis voor hen die haar liefhebben. Hebt haar lief. Dit zal u tot grote behoudenis zijn, en tot verzoening. Zij dan is uitgezonden om te verzoenen. Scheurt uzelf daarom niet van haar af.

  16. Gij zult de geesten van valsheid overwinnen wanneer gij in haar licht wandelt. Zonder de paarse steen is het echter niet mogelijk haar te behagen. Zij geeft het haar beminden in de slaap.

  17. Ja, een licht van grote onderscheiding is zij, en van groot overzicht. Kom dan tot haar heilige berg, waar zij haar visioenen schenkt.

  18. Komt dan tot de grote roze zonnestad om tot haar te naderen. Hier troont zij in grote liefde en vrede, want het wiel van Emerius is in haar hart en hand, uitgezonden om de volkeren en naties met elkaar te verzoenen. Geef dan acht op deze woorden.

  19. Zij komt om dove oren te openen, en om blinden te laten zien. Ziet, haar monniken heeft zij tot u gezonden om u te onderwijzen. Zij zijn dan van de paarse kappen. Zij staan om de paarse steen heen, om zijn geheimenissen te doorgronden.

  20. Ja, een groot strijder is de paarse steen, om slaap te brengen over de volkeren, opdat zij elkaar niet meer verscheuren. Zo zal de paarse steen alles tot rust brengen.

 

 

 

3.

 

  1. Een groot strijder is opgestaan. Ziet, het is de kikkerkoning.

  2. Hij heeft goud in zijn hand, en zilver is op zijn gezicht. Een bronzen aureool leidt hem, tot de vijvers van het verleden. Hier vist hij.

  3. Een groot strijder is hier, en een jager. Ziet, hij heeft het verleden verandert.

 

 

 

 

Ova

 

1.

 

De Grote Roze Zonnestad

 

  1. Ik leidt u dan. Ik ben de kikkerkoning. Ik heb overwonnen, en door de roze zon verzoening gebracht en kennis. Ja, grote helderheid en wijsheid heb ik geschonken. Kom dan tot mijn licht.

  2. In de duisternis stierf het licht, in de diepe slaap, om zo de roze droom voort te brengen.

  3. Ja, diep in het paarse stierf u. Mijn paarse ruiter zond ik tot u uit, en ik veranderde het visioen waarin u leefde.

  4. Een paarse koning ben ik, die de betekenissen aan u zal laten zien.

  5. Ik stierf op een vlot, in het wak van het paarse.

  6. In het paarse wak werd ik gezogen, en kwam in dromen tot leven, diep in het roze.

  7. Zo daalde ik tot onder het roze.

  8. Ziet ik kwam tot grote wijsheid, tot de archieven van het verleden.

  9. Ik tekende veel op, als een schriftgeleerde. Ik bracht dit alles tot de heilige berg.

  10. In de grote roze zonnestad vond ik haar, en ik nam haar op tot de paarse bergen.

  11. Ja, in het paars zonk zij, tot de stralen van groot licht, de droom.

  12. Alles was in het roze, totdat wij tot onder het roze zonken.

  13. Ik heb u dit gezonden om tot de paarse regen te komen. Ik heb mijn ruiter gezonden.

  14. Paars was hij, en paars zal hij zijn, om het grote roze te brengen, de grote droom.

  15. Ja, slaap bracht hij tot de volkeren. Hij nam van het zout der zee, en het zand der aarde, en strooide dit in hun ogen. Ja, vergif spoot hij daar. Hij is de grote konings-cobra.

  16. Van een afstand spuit hij, om harten te verlammen en in te nemen. De spier brak hij.

  17. Ik kan je meenemen tot achter de paarse bergen. Daar baden zij in goud en glorie om het roze voort te brengen. Zeventig maal zeven keer is het roze gezuiverd, wanneer het tot de grote roze stad komt, als een grote oogst.

  18. Ik zal u leiden tot de grote roze zonnestad. Laat mij daarom toe, en verhindert de kinderen niet.

  19. Wordt dan als een kind, opdat gij kunt binnengaan. Ik heb u de sleutels gegeven.

 

2.

 

De Paarse Ruiter

 

  1. Op het grote Emerius wiel kwam ik tot u. Ik gaf u de sleutels, en nam u met mij mee, in de stoet van de paarse ruiters, en het leger van de paarse kappen.

  2. Ik nam u op. Niemand kon mij stoppen. Ik ben de paarse ruiter, het vijfde zegel. Tot slaap wek ik, en leidt u tot dromen. Tot de grote afgrond bent gij gekomen. Hier vallen de konijnenoren af.

  3. Een boeddhistisch testament geef ik u, om samen te smelten met alles waaraan u gebonden bent. Dit zal u zijn tot grote bevrijding.

  4. Zeventig maal heeft de grote moeder getuchtigt, opdat er een dag van vrede zou komen. Zij is hierin streng en meedogenloos geweest.

  5. Barmhartigheid kwam niet tot u. Het zou al uw groei staken. Gij moest sterven en deel worden van de natuur. Ja, diep moest het zaad vallen, tot in de paarse afgronden.

  6. Het vijfde zegel op uw hoofd verbreek ik nu, opdat gij tot de diepe dromen komt.

  7. Komt dan, mijn geliefde, en laat uw leven en verleden achter u. Ik zal u leiden tot de inzichten daarachter.

  8. Kom met mij mee, ik zal u leiden langs rivieren, en tot diepe waterbronnen. Ja, de geheimen der natuur zal ik aan u schenken.

  9. Ik zal u leiden tot de gouden fontein, waar u nieuwe inzichten ontvangt. Ja, van grote doorbraak zullen zij zijn.

  10. Zij met de paarse kappen hebben het hoofd van de reus gespleten.

  11. Zo is er doorgang in de berg, tot een nieuwe morgen. Ja, het nachtzicht zal op u vallen als een sluier. De sluiers van dromen zijn tot u gekomen. Zij staan slechts licht in de weg. Volg mij dan, opdat ik u de weg zal tonen.

 

 

3.

 

Ova

 

  1. Kom dan tot verlichting, tot het grote Emerius-wiel om tot de geheimen van de onderwereld te komen, tot Ova in zijn boot, over de groene rivieren van de dood, langs de oerwouden van het grote heil.

  2. Ja, kom tot de boot van Ova, om als een Ova te worden, een goddelijke verlichte.

  3. Shu is in de insectische wereld de schildpad boeddha, die ook tot een Ova is geworden, de grotere verlichting door een grotere verduistering in de onderwereld. Een groot shamaan is hij.

  4. Kom dan tot de grote witte zonnestad waar Shu troont, als de grote schildpad Ova.

  5. Roep dan zijn naam uit, en hij zal u helpen, hij die de dieptes en lengtes kent van de rivieren des doods. Ziet, deze rivieren zijn groen.

  6. Ook gij dan kunt het Ova-schap bereiken, door verlicht te raken in het diepste van de onderwereld, door de vele reizen in de boot van de Ova.

  7. Ziet dan, hij is de grote god der eiken. Ja, de god van de bomen is hij, en van de boomthee. Hij schenkt de boomthee, opdat gij diep zult reizen. Ja, opdat gij tot de grote geheimenissen van de onderwereld komt. Geprezen zij daarom Ova.

  8. Komt dan tot het grote wereldschip van de grote Shu-boeddha en de Shu-Ova, de heilige schildpad.

  9. Zijn ster staat aan de hemel om u te leiden. Uw verlossing is nabij gekomen.

 

 

 

 

4.

 

Ani-Ova

 

  1. Zo gaat de Ova-verlichting dan dieper dan de Boeddha-verlichting.

  2. Zo is dan Ani-Ova de schriftgeleerde der kabouters. Ja, als de kabouterboom is hij, opgestaan tot grote behoudenis.

  3. Bij een kaars spreekt hij de verzen uit, tot verzoening en onthechting. Zo veranderen de betekenissen.

  4. Een groot Ova is hij, en waardig tot eredienst.

 

 

 

 

Nachtdans

 

1.

 

De Paarse en Oranje Traan

 

  1. Zo zult gij dan lezen uit de insectische boeken, en komen tot grote verlichting.

  2. Ziet dan, hierin wordt alles doorvertaald.

  3. En Ani-Ova zal uw gids zijn. Ja, een groot bewaker van de insectische geschriften is hij.

  4. Amida-Boeddha is de oneindige, onsterfelijke liefde, die tot verlichting leidt.

  5. Deze is de sleutel tot het westelijke paradijs. Paars is de kleur van de heilige slaap. De paarse traan zal de valsheid in het boeddhisme, de valse priesters en wachters van het boeddhisme, de valse dharmapala's, verslaan. Het zal hun gewaden laten branden.

  6. Zo is oranje de kleur van de symbolisering en het surrealisme, om het letterlijke te verbreken. Hiertoe is de oranje traan gezonden.

  7. Ziet dan, zij zijn de tranen van de Amida-Boeddha.


 

2.

  1. Om tot Amida te komen, zult gij langs zijn krokodillen moeten gaan. Zij vertegenwoordigen het tandartsvolk wat giftige en besmette, niet passende gedwongen implantaten uitdeelt aan het volk. Zij moeten verslagen worden.

  2. Zo zult gij de twee-laagse aureool ontvangen. Eén dezer valse krokodillen is het christendom.

  3. Zo zal Amida uitgieten van zijn traan, ja, de zilveren traan, en de roze.

  4. Ja, op uw hoofden zal hij hen uitgieten, opdat gij komt tot zijn eindeloze en onsterfelijke liefde.

  5. Deze tranen zullen u zuiveren en dromen geven. Kom dan tot zijn heilige boom.


 


 

3.

 

  1. Langs de krokodillen gaat zij, Guanyin, langs de steigers, waar de boten zijn. Zij komt van ver. Zij wandelde over de wateren, over de zeeen, de golven, als de grote zeegodin.

  2. En nu is zij hier. Zij draait in een vreemde dans, waarin zij haar messen grijpt.

  3. De grote Guanyin is gekomen. Dan begint zij haar speren-dans.

  4. Is zij niet in het Karaibs de grote kapurarary, de gevangenis van de hemel.

  5. Zij is de grote Kapurarary op de krokodillen-brug. Eens was zij geroofd uit de Surinaamse oerwouden.

  6. Nu staat zij op de Surinaamse brug. Deze brug gaat door de dieptes van Azie, om betekenissen te veranderen, ja, door de dieptes van het boeddhisme.

  7. Zij is de grote Kapurarary.

  8. Kent gij dan de bruggen en stallen der gouden krokodillen ? Sebek-Boeddha heeft dan overwonnen, en Sebek-Ova.

  9. Oh, komt dan tot de grote Sebek-Boeddha en Sebek-Ova, opdat gij de valse krokodillen zult overwinnen.

 

 

4.

 

  1. Zij is de grote meesteres, de grote Kapurarary. Komt dan tot haar, opdat gij haar gouden krokodillen zult zien. Dezen hebben overwonnen, en zo zult gij ook overwinnen als gij aan hen vasthoudt.

  2. De brug van de gouden krokodillen leidt tot de gouden zonnestad.

  3. Deze stad zal over u komen als een groot nachtzicht. Ja, de levenden en de doden zal zij oordelen. Zij is de grote nachtstad.

  4. Komt tot haar in paarse gewaden, met paarse kappen, opdat gij haar monniken zijt. Komt tot haar paarse steen, en baadt in haar roze vijvers. Grote dromen zult gij dromen. Zo zal zij worden tot een oranje zon.

  5. De zon van het surrealisme is zij, de nachtzon, als een groot nachtzicht.

  6. Zij draait de betekenissen om, en legt nieuwe verbindingen. Het verleden verandert in haar hand.

  7. Alle gouden krokodillen leiden tot de oranje zon.

  8. Ziet gij dan het grote contrast tussen de nacht en het nachtzicht ? Ja, als waterlichten zijn zij. De zee is haar zon.

  9. Komt dan op uit de grote dieptes, waar gij gebonden lag, in de ongekende dieptes van de zee.

  10. De Kapurarary heeft u meegenomen tot de oranje zon.

  11. Hier zullen betekenissen veranderen. Hier zal uw leven veranderen. U bent in een groot visioen.

  12. Kunt u haar bruine huid zien ? Kunt u door haar maskers heenkijken. Zij danst met de naker-maskers, en toont haar woeste gedaante wanneer zij in die dans deze maskers afrukt. Dan zal zij voor u staan in al haar glorie.

  13. Niemand ontkomt aan haar greep. Zij is soeverein.

  14. Kijk dan naar de dans van de Kapurarary, de dans van de nacht, waarin zij haar gezichten toont.

  15. Zij is de grote meesteres, staande op gouden krokodillen. Zij heeft de woest stomende krokodil overwonnen, en aan haar onderworpen.

  16. Zo danst zij gedurende de nacht, om het verleden te veranderen. De top van de kabouterboom is zij, leidende tot de oranje zon.

  17. Een groot visioen is zij, wachtende om u aan te raken. Zij is de grote nachtdans.


 

 

 

 

Gouden Soetra

 

1.

  1. De nacht van de zwarte kat, de zwarte panter, Bastet. Ook zij breekt door de ruiten, zoals de zwarte hond.

  2. In het diepste van de nacht is zij dronken als Sekhmet.

  3. Ze rent door de ruiten, en dan valt de markt. Vele slaven zet zij vrij, en neemt hen tot de wildernis.

  4. Zij rent door de ruiten, en neemt hen tot de Rode Kap en de dobbelsteen, in de diepte van het oerwoud. Hier laat zij hen opgroeien.

  5. De grote Nut-vogel vliegt hier, om hen mee te nemen tot verre zeeen en hun afgelegen, verlaten eilanden.

  6. Hier hebben wij over gedroomd. Hoe de woeste stormvogel ons meenam.

  7. Hier hebben wij lang op gewacht, ja zelfs gewacht op de zeestranden, hoe de donkere, rode vogel ons zou meenemen. Wij hebben het gezien. De grote Venus is gevallen.

  8. Nu is de poort geopend. Nu zien wij uitgestrekte bloemenvelden, reikende tot aan het paradijs. De Nut-vogel neemt ons mee.

  9. Hebt gij het gezien, hoe de zwarte panter door de glazen rende ? Het brak door alles heen, om u uit te leiden.

  10. Het bracht u tot de wildernis. In de verte ziet u andere steden.

 

2.

 

  1. Nacht van de zwarte hond. Ik rende weg, maar hij was te snel. Ik probeerde me te verschuilen, maar hij vond mij wel.

  2. Hij nam mij mee, door de duistere nachten, over duistere zeeen, tot een land hier ver vandaan.

  3. Nacht van de zwarte hond, zo schoon, zo blauw, totdat hij in een blauwe hond verandert, en dan een rode.

  4. Nacht van Anubis. Nu ben je een boeddha, nu ben je een Ova, komende tot het dagzicht.

  5. Nacht van Anubis, de droom, zo hoog, het gaat zo snel, maar wij vinden het wel.

  6. Droom van de nacht van Anubis, ik kan het voelen, het is zo dichtbij.

  7. Droom van de nacht van Anubis, ik zie hem staan, het is hem die ik zo mis, mijn Anubis.

  8. Door de glazen rende hij, hij nam mij mee, naar die andere wereld, tot Toran.

  9. Door de ruiten brak hij, om mij mee te nemen, over de blauwe zeeen, om tot het rode in te gaan.

  10. Nacht van de zwarte hond, ik daal af, tot de doodsbeenderen van het verleden. En als ik ze aanraak staan zij op, als een groot leger.

  11. Oh, nacht van Anubis, oh nacht van groot gemis, om tot nieuwe dingen te gaan. Het oude mogen wij vergeten.

  12. Oh, nacht van Anubis, de traan waarin wij baden, met de oranje vlammen, in de mist, leidende ons tot de oranje zon.

  13. Tot de oranje zon zal ik gaan, in de nacht van Anubis.

 

 

3.

 

  1. Tot de gouden zonnestad komen wij, die dan oranje wordt.

  2. Diep zullen wij in deze stad doordringen.

  3. Diep geworteld is deze stad.

  4. Het nachtgewoel komt tot rustige golven.

  5. Ons schip rijst op, als een groot leger. Een schip van het verleden.

  6. Ontwaakt gij die slaapt. Droom niet langer. Kom het schip binnen.

  7. Ontwaakt gij die slaapt, gij die de zwarte hond hebt zien rennen, totdat hij rood werd,

  8. Wanneer het oranje het blauwe slaat.

 

Gouden Honingraat

 

  1. Zij bewaken de gouden honingraat, hoog in de gouden stad, de zonnestad, in het diepste van de nacht. Als de nachtzon komt het op, om ons allemaal te leiden. De gouden honing spreekt.

  2. Het is in onze hoofden, nu de hond door de ruiten is gesprongen.

  3. Alles is hier gemaakt van gouden honingraten, een nieuwe taal.

  4. Tot Toran ben ik gekomen, aan de poorten van de grote wildernis.

  5. De zwarte hond heeft het gedaan.

  6. Hij kwam om mij te ontvoeren.

  7. In de wildernis blaft hij, opdat ik hem volg.

  8. Tot de honingstad, volg mij, tot die gouden zonnestad.

  9. Van hieruit kunnen wij de wildernis zien, en de oranje zon.

  10. Oh, oranje ruiter, neem mij mee.

 

4.

 

  1. In het zoete ontwaak ik, een zoete stad. Tot de wildernis ga ik, achter de bergen, over het spoor.

  2. Komt dan tot het grote Nunspeet, de grote oorlogs-zone, waar de oranje zon op de loer staat.

  3. Ja, de oranje kinderlokker loopt daar rond, in de bossen wonende, om kinderen te nemen tot de oranje zon, waar het surreele heerst. Oh, breek dan de banden van het letterlijke, en kom tot de symboliek achter de dingen, en de diepere cryptiek.

  4. Van laag tot laag ga ik, ik zeg de steden vaarwel. In zijn hand ben ik. Ik was meegenomen door de wolf, door een oranje kinderlokkers. Zijn wij dan niet allen oranje leugenaars, staande in zebra's boten ? Kalibra Bazina.

  5. Het is de spreuk die jij nog steeds spreekt. Jij nam mij mee tot achter de bergen, over het spoor, tot de oranje zon, waar al onze dromen omdraaien.

  6. Gij ziet het daar, die oranje huizen, en dan spoedig is alles wildernis. Zijn huis stond in de weg.

  7. In het zoete ontwaak ik, nu in diepe wildernis, waar de planten spreken, de struiken mij meenemen, tot achter de tuinen, ja, tot achter het gele. Van dromen is niet veel gekomen. Het waren slechts nachtmerries, maar alles wordt duidelijk in de oranje wildernis. Ik volg de sporen, ik leg mijzelf neer in het zand, om te gaan tot het witte huis, waar de theologen wonen.

  8. Aan het strand wonen zij. Ik ben hier bij de zee aangekomen, de zee van het oneindige.

  9. Die theologen rijden in harige auto's, langbenige auto's. Ik denk dat ik al weet wat hen drijft. Dit zijn vreemde dagen.

  10. Zij staan op de duinen om hun kaarten te sturen, en dan ontploft hun huis. De schade is groot, en wie zal dat betalen ?

  11. Kruisigt hem, kruisigt hem, roepen zij. Zij hebben hun zondebok gevonden, totdat Sebek ook hen wegsleurt, meegenomen op de golven van de zee.

  12. Als een boot breekt het door de muren, de grote dobbelsteen. Sebek is gekomen, de grote ark.

  13. Zij die in lichte ontsteking zijn zullen het zien. Ik draai op mijn bed. Visioenen zijn tot mij gekomen. Visioenen hebben mij gevonden.